Hoe mooi is het dat samensteller Peter Verhelst heel wat gedichten uit de bundel Kaneelvingers (2005) als uitgangspunt genomen heeft, om die dan gedichten uit andere bundels de hand te laten reiken. Hij ging daarvoor hoofdzakelijk niet chronologisch te werk. Maar voor de eerste drie gedichten wel. Daarvoor stapt Verhelst bijvoorbeeld van een vroeg, nooit in een afzonderlijke bundel opgenomen gedicht uit De kleine woordwoestijnen - uit de periode tussen 1975 en 1979 - over een gedicht uit Kaneelvingers (2005) naar 'Neem en lees' uit Hertmans' recentste bundel Onder een koperen hemel (2018). In 'Aankondiging' uit De kleine woordwoestijnen lezen we: 'Wanneer het kraken van je/ stappen op het wachtend grint?/ Een druppel bloed fonkelt/ steeds sterker/ op de kleine woordwoestijnen.' En in 'Neem en lees' uit Onder een koperen hemel (2018): 'Een schim wordt warm naast jou/ en tikt op je schouder.' Gedurende al die decennia zijn de sensitiviteit en de verwachting even intens gebleven.
Toekomstige verleden tijd
In Hertmans' vroegste werk, meer bepaald in de bundels Ademzuil (1984) en Melksteen (1986), zien we duidelijk sporen van zijn affiniteit met modernisten als Rainer Maria Rilke, Paul Celan en Gottfried Benn, maar ook met de freejazzy taalbouwsels van Willy Roggeman. In de jaren negentig vouwt de poëtica van Hertmans zich open in bundels die de sporen dragen van onder anderen Walter Benjamin, maar net zo goed, zij het meer versluierd, van Paul de Man en Jacques Derrida. Daarmee schrijft Stefan Hertmans zich enerzijds in het postmodernisme in, maar verliest hij zich anderzijds niet in een labyrint van zuivere intertekstualiteit. Zijn schriftuur is zinnelijker en minder retorisch, ook al is er een sterk bewustzijn van de paradoxen van het bestaan en de gespletenheid van de mens, zoals dat tot uiting komt in prachtige bundels als Muziek voor de overtocht (1994), Francesco's paradox (1995), Annunciaties (1997) en Goya als hond (1999). Ja, Petrarca's en Goya's werk worden in zekere zin herschreven, maar het gaat niet zomaar om een intertekstueel discours. Integendeel: door de poëzie van Petrarca en de schilderijen van Goya kijkt Hertmans naar het bestaan op het einde van de twintigste eeuw. 'We verdrinken in het heden en de adem schiet tekort', lezen we. Hoe eenzaam is dat? Hoe eigentijds voelt de versregel in deze covid-tijden aan.
Je zou uit de poëzie van de jaren negentig een gevoel van machteloosheid bij de dichter kunnen afleiden. Maar er zit ook een sterke weerbaarheid in. De vitale melancholie in Stefan Hertmans' poëzie primeert, een begrip dat hij zelf muntte in een essay. De dichter denkt na over wat hij ervaart. Het laat hem toe om reflecterend afstand te nemen. Daardoor is zijn poëzie bespiegelend en erg uitnodigend voor de lezer om zichzelf in de reflectie te zien.
In de poëziebundels die hij in het nieuwe millennium publiceert, komt de actualiteit geleidelijk aan meer binnen. Maar altijd dialogerend met de geschiedenis, de literatuur, muziek, theater, film en beeldende kunst. Neem 'Ze komen' het gedicht dat voor Peter Verhelst het uitgangspunt voor zijn keuze vormde. We zouden dit gedicht uit de bundel De val van vrije dagen (2010) op de vluchtelingenstromen kunnen betrekken, waarbij het ons duidelijk maakt dat we, ongeacht onze afkomst of kleur, allemaal 'over de aardkloot kruipen'. Maar het gaat ook sterk over het vergankelijkheidsbesef. We zijn scherven van een 'toekomstige verleden tijd', zoals Hertmans in een ander gedicht in deze bundel schrijft. Daarom laat hij ook de stemmen van overledenen weerklinken.
Hertmans' werk wordt persoonlijker. 'Open de deur van het gedicht' uit Onder een koperen hemel lijkt op de eerste plaats een uitnodiging aan de lezer, die de moeite moet opbrengen om Hertmans' poëzie langzaam binnen te treden en dan verder te gaan, via de allusies. Maar het kan ook gelezen worden als een aanmaning van de auteur zelf, die de laatste jaren vooral als een rasverteller ondergedoken is in zijn eigen geschiedenis en die van de huizen die hij bewoond heeft, aan het adres van de dichter in hem. Want de poëzie, dat is de plek waar hij echt thuis is, de zuiverste literaire vorm. Hier toont hij zich, impliciet en suggestief en dus vanuit literair oogpunt het interessantst. Hier wordt de taal een naakt, kwetsbaar, zacht lichaam.
Van de handen
Deze schets van de evolutie in Hertmans' poëzie en zijn poëticale opvattingen is eigenlijk te rudimentair. Hij doet afbreuk aan de intuïtieve, flitsende, sensuele, beeldende en ritmische kracht van zijn poëzie. Zijn gedichten voelen als een hand die zich plots vertrouwelijk op je legt. Een hand met vingers die veel kanten uit bewegen. Net dat laat Peter Verhelst heel mooi zien met Wij waar geen eind aan komt. Dit is niet zomaar poëzie van het hoofd, maar zeker ook van de handen. 'De werkelijke betekenis van wat we door de poëzie willen zeggen zit in het bewustzijn van haar hopeloze positie, die haar ook weer de kans op radicaliteit verleent. Dat is, denk ik, ook het punt waar lyriek een filosofische en kritische waarde bezit, namelijk waar ze weigert langs de sjablonen van de rationaliteit te lopen en toch een kritische, lucide en meerduidige uitdrukking wil komen van wat haar bezighoudt', schreef Stefan Hertmans. Het gaat hem om het lyrische, beeldende verhelderen van het denken. Maar ook om het ervaren. Dat kan alleen een dichter die zijn filosofen en schrijvers in het hoofd heeft. En een zeer sensuele taal in de vingers. Het is dat aspect dat Peter Verhelst in zijn keuze prachtig naar voren heeft gehaald. En dat wordt even mooi doorgetrokken in de vormgeving van de bundel: de zwarte wikkel rond de oranje, gebonden publicatie voelt als een handschoen die langzaam uitgetrokken wordt als je begint te lezen. Houd je handen open, lezer, voor de Hertmans die Verhelst ons geeft. Twee dichters met Fingerspitzengefühl.
De Bezige Bij, 144 blz., 24,99 €.
Masquer le texte