De nieuwste roman van Anne Provoost is een bewerking van het oudtestamentische verhaal over de zondvloed. Maar het boek stelt ook vragen die in de bijbel niet aan bod komen: op basis van welke criteria werd alleen Noach door Jahwe uitverkoren? Waarom moesten zoveel anderen een wrede verdrinkingsdood sterven? Een roman met 'talloze meesterlijke scènes en prachtig verwoorde denkbeelden'.
ANNE Provoost is een van de meest bejubelde en gelauwerde jeugdauteurs in het Nederlandse taalgebied. Met haar debuutroman, Mijn tante is een grindewal (1990), wekte ze verbazing en bewondering door haar open benadering van de incestproblematiek. Haar tweede roman, Vallen (1994), sloeg in als een bom vanwege haar standpunten tegen extreem rechts. De Roos en het Zwijn (1997), een bewerking van het sprookje van de schone en het beest, heeft meer literaire kwaliteiten dan de eerste romans en bekoorde onder meer door sterke zinnelijke passages. Die stilistische evolutie zet zich door in haar nieuwste roman: De arkvaarders.
Vanaf de eerste bladzijde word je ingenomen door soepel lopende
zinnen, een meeslepende cadans en bijzonder mooie en beeldrijke formuleringen; je herkent de bijbeltaal als een belangrijke inspiratiebron. Thematisch sluit deze bewerking van het oudtestamentisch verhaal over de zondvloed aan bij Vallen . Ook hier worden een aantal morele kwesties aan de orde gesteld.
Het bijbelverhaal laat weinig ruimte voor vragen of twijfels over de uitverkiezing en rechtschapenheid van een handvol mensen: God zag hoe verdorven de wereld was en alleen Noach vond genade in zijn ogen. Anne Provoost evoceert in De arkvaarders een samenleving die vanuit moreel standpunt aanzienlijk complexer is dan die uit het bijbelverhaal. Zij toont dat de ene mens zich in goede of kwade zin nauwelijks van de andere onderscheidt. In die context wordt de vraag die in de bijbel geen ruimte krijgt, relevant: waarom vond Noach genade in de ogen van Jahwe? Op basis waarvan is zijn uitverkiezing tot stand gekomen?
Provoost stelt twee culturen tegenover elkaar. Enerzijds zijn er de donkere moerasmensen, van nature honkvast en aanhangers van het polytheïsme. Zij worden vertegenwoordigd door een vader, een volledig verlamde moeder en een jongvolwassen dochter, Re Jana. Anderzijds zijn er de blanke, zwervende woestijnmensen. Ze worden door de moerasmensen misprijzend Rrattika genoemd, naar de glimmende, wormachtige insecten die je niet kunt vermorzelen omdat ze al zo plat zijn dat ze onder je voet uit kronkelen. Hun blinde gehoorzaamheid aan één onnoembare god laat weinig ruimte voor initiatief. Noach, zijn vrouw, zonen en schoondochters zijn Rrattika.
Het verhaal begint op het moment dat Re Jana en haar ouders hun woongebied verlaten vanwege het wassende water. Hun verbijstering is groot als zij midden in waterarm gebied geconfronteerd worden met een werf waar een gigantisch schip wordt gebouwd, een project waar vele honderden mensen bij betrokken zijn. Hun verbijstering neemt nog toe als ze vernemen dat de initiatiefnemers Rrattika zijn. De vader van Re Jana is een ervaren botenbouwer; hij is zo gefascineerd door de grootsheid van het project dat hij zijn weerzin tegenover de Rrattika overwint, en zijn vakbekwaamheid en trots inzet om een zeewaardig vaartuig te bouwen.
Magistraal zijn de beschrijvingen van de bouw van de ark en van de aankomst van al de verschillende diersoorten. Provoost tekent een wereld die zindert van bedrijvigheid en krioelt van het leven: je hoort het kloppen van de werktuigen, je ruikt de pek die het schip waterdicht moet maken en je voelt het werkplezier van de bouwers.
Re Jana probeert vanuit haar culturele achtergrond de motieven te achterhalen die de bouw van de ark verklaren. Ze krijgt echter geen toegang tot de denkwereld van de Rrattika. Zij kiezen hun vrouwen louter in functie van de voortplanting en kunnen niet begrijpen dat een man een lamme vrouw draagt, verzorgt en bemint. Ze bevredigen hun primaire behoeften en geven toe aan hun driften zonder er genot aan te beleven. Het lijkt alsof ze geen besef hebben van goed en kwaad.
Provoost laat Re Jana en Cham, de jongste zoon van bouwheer Noach, verliefd worden op elkaar. Cham ziet er veel kwetsbaarder uit dan zijn broers. Hij is in staat om respect te tonen voor het vakmanschap van Re Jana's vader; hij laat zich door haar inwrijven met oliën en stelt zijn geest open voor het gedachtegoed van haar volk. De vanzelfsprekendheden van zijn bestaan worden stukje bij beetje ondergraven. Via Cham komt Re Jana dichter bij de andere uitverkorenen en achterhaalt ze ook waar de ark uiteindelijk voor moet dienen: de redding van een handvol mensen en alle diersoorten uit een enorme overstroming. Re Jana begrijpt niet hoe een volk kan kiezen voor één wrede god en ze vindt het onmenselijk dat Noach zijn stamgenoten onkundig laat van wat er staat te gebeuren. Uiteindelijk voelt Noach zich toch gedwongen om te spreken. Meesterlijk toont Provoost hoe selectief mensen luisteren; ze beschermen zich tegen een onverdraaglijke waarheid door enkel datgene te horen wat in hun kraam past.
De psychologisering van individuen is in De arkvaarders minder overtuigend. Afgezien van Cham hebben Noach en de zijnen na tweehonderd bladzijden nog geen ziel gekregen; je beschikt over onvoldoende gegevens om hun handelingen te interpreteren. Provoost introduceert personages die de houding en het gedrag van de uitverkorenen moeten verklaren, maar slaagt er niet om van deze boekenfiguren mensen te maken. Dat is vreemd, want op de momenten dat ze even inzoomt op anonieme figuranten voel je wel lucht, leven en een deerniswekkende kwetsbaarheid.
Hoezeer Noach, zijn vrouw, zonen en schoondochters beperkt blijven tot de belichaming van een idee, realiseer je je pas nadat de overlevenden op de ark zijn samengebracht. Re Jana is als verstekeling aan boord gebracht. Op dat moment werkt het ik-perspectief niet meer. Een verstekeling heeft geen toegang tot de medepassagiers. Dus moet die toegang geforceerd worden. De manier waarop dat gebeurt, is bij momenten lachwekkend. Provoost laat Re Jana als een verontwaardigd kind binnenstormen, vervolgens een zelfmoordpoging veinzen en weer verdwijnen. Deze passages doen zo kunstmatig aan dat je gaandeweg geen geloof meer hecht aan Re Jana's uitingen van wanhoop, angst en verveling.
Stilistisch boet het boek hier sterk aan kwaliteit in, er zit veel minder variatie in de formuleringen en de ellenlange beschrijvingen zijn soms hortend en onlogisch opgebouwd. Al vind je nog wel plezier in een aantal denkbeelden: bijvoorbeeld dat de ark twee verstekelingen aan boord heeft, Re Jana en een kind; in het kielzog van de ark volgt Re Jana's vader in een zelfgemaakt bootje, haar moeder is inmiddels dood. Relativeert het overleven van drie extra mensen de almacht van de onnoembare? Is het een onverwachte blijk van zijn generositeit? Of is het een bewijs dat de bouwheer de goddelijke richtlijnen al te eng heeft geïnterpreteerd?
De arkvaarders is geen puntgave roman, daarvoor worden de personages al te zichtbaar gedirigeerd. Het is wel een roman die talloze meesterlijke scènes bevat, meeslepende passages en prachtig verwoorde denkbeelden. Aan de oorspronkelijke vragen waarom slechts één gezin genade vond in de ogen van Jahwe of op basis van welke eigenschappen die uitverkiezing tot stand kwam, worden er nieuwe toegevoegd door een aantal figuranten onverwacht scherp en levendig in beeld te brengen. Waarom werden zovelen niet uitverkoren, waarom niet een hele vloot gebouwd in plaats van dat ene schip? Van de eerste helft van het boek gaat een enorme kracht uit, je neemt de beelden en ideeën in je op met dezelfde gretigheid waarmee de huid van Cham de oliën absorbeert die zijn uitverkorene aanbrengt.
Masquer le texte