Walter van den Broeck keert in zijn jongste roman terug naar het Olen van zijn jeugd. Een lichtgevoelige jongen lijkt op het eerste gezicht een boek over jongensstreken in een volks milieu, een verhaal over een brutale inwijding in erotiek, liefde en dood en in de ontluisterende wereld van de volwassenheid.
Na de voltooiing van zijn 'koningsboeken', in 1999 als Het beleg van Laken in één ferme turf uitgegeven, werd aan Walter van den Broeck gevraagd wat hij nu nog kon schrijven. Hij had, vertelde hij zelf, in Aantekeningen van een stambewaarder (1977) zijn historische wortels blootgelegd, in Brief aan Boudewijn (1980) de sociale context waaruit hij was voortgekomen in beeld gezet, en in Het beleg van Laken, dat sedert 1985 in vier delen was gepubliceerd, zijn culturele entourage geïnventariseerd. In de zeer aansprekende finale van die laatste grote onderneming, met een massascène op het koninklijk paleis waar iedereen - van Dante tot Marc Sleen - te hoop loopt die zijn culturele identiteit mede vorm heeft gegeven, schreef hij een indrukwekkend credo uit, een geloof in de kracht van het woord en de ideologische macht van de verbeelding in een chaotische en verloederende en door nacht en ontij bedreigde wereld. Wat kon daar nog ooit aan toegevoegd worden?
Helemaal aan het einde van Het beleg van Laken komt het personage Walter van den Broeck na zijn lange tegenbezoek in het koninklijk paleis terug thuis om daar gelouterd en wel samen te vallen met zijn eigenlijke ik. Geen discrepantie meer tussen 'zijn' en 'schijn', tussen de ware aard van iedere gewone mens en het onnatuurlijke ideaalbeeld dat men hem als streefdoel voor ogen houdt, in een gewiekst ideologisch bestel dat angst en mistevredenheid en frustratie kweekt om mensen te kunnen manipuleren en ontvankelijk te maken voor onophoudelijke consumptie. Thuis komen, heette het daar, een harmonie vinden in zichzelf en in de relatie met de wereld buiten. Niets meer te zeggen hebben?
Verdwaalde post (1998), dat door een nevenintrige ten onrechte als Van den Broecks boek over het België van Dutroux werd gelezen, ging onder het mom van een mysterieus verhaal in hoofdzaak over schaamteloos misleidende reclametechnieken en de macht van het woord - en van het 'tegenwoord': de repliek van de schrijver.
Schrijven blijkt voor Van den Broeck pogingen in te houden om de wereld waarin hij geworpen is te omvatten, om er greep op te krijgen, om inzicht te verwerven in de mechanismen ervan en die zo niet te beheersen dan toch te dirigeren, of ten minste bloot te leggen. Dat gaat onvermijdelijk gepaard met cultureel- of politiek-ideologische discoursen en stellingnames, in een tijd waarin dat allerminst nog vanzelfsprekend is. Sedert het begin van de jaren zeventig, toen de stakende vader op het einde van Groeten uit Balen (1972) van zijn brief aan de koning opkeek en tegen het publiek zei dat ze geen hulp nodig hadden en dat ze het voortaan zelf wel zouden redden, heeft Van den Broeck natuurlijk een hele evolutie doorgemaakt.
Het openlijke politiek-ideologische engagement heeft aan geluidssterkte ingeboet, maar aan subtiliteit gewonnen en er bestaat geen twijfel over dat hij trouw is gebleven aan zijn uitgangspunten, ook in een naar de vorm zo postmodernistisch eigentijdse roman als Het beleg van Laken. Het krachtigst is in zijn romans de loyaliteit aan zijn afkomst overeind gebleven, zijn aanhankelijkheid aan de menselijke norm zoals die door de buren uit de Koperstraat in hun gewoonste doen werd aangereikt. Daar komt geen nostalgie of idealisering aan te pas, en hij is bereid om ook ernstige problemen in het eigen gezin onder ogen te zien, maar daarbovenuit torenen de vitale kracht en weerbaarheid die van dit gewone leven uitgingen.
Nochtans is Van den Broeck zich ook bewust geworden van de beperking van dit gemeenschapsgevoel, in de ruimte en in de tijd.
Vaak staat de 'buitenwereld' conflictueus tegenover de beslotenheid van de arbeidersgemeenschap in de cité, en mettertijd heeft de zucht naar consumptie de saamhorigheid verstoord en op termijn zelfs volkomen opgelost. En dan is er nog iets. Misschien was het beeld dat de jongen zich van het dagelijkse leven toen en ginder gevormd had al wel in zichzelf gecorrumpeerd. Daarover gaat zijn jongste roman.
In Een lichtgevoelige jongen keert Walter van den Broeck terug naar het Olen van zijn jeugd. Feitelijk sluit dit boek aan bij Brief aan Boudewijn, dat overigens bij deze gelegenheid opnieuw verschijnt. Toen was de gemeenschap, de wijk het onderwerp, nu bezorgt die gemeenschap, versterkt door een groep soldaten op manoeuvres, de twaalfjarige hoofdpersoon een onwillige inwijding in een onvermoed leven. Tegelijk wordt een goed deel van het zo gewaardeerde gemeenschapsleven ontluisterd. Op het einde blijft de jongen achter met een onmogelijke opdracht die hij als toekomstig schrijver op de schouders neemt: de mensen behoedzaam duidelijk maken hoe de wereld eigenlijk in elkaar zit en wat ze er redelijkerwijs van kunnen verwachten.
Dat orde en regeling, net als beschaving, slechts een dun en blinkend laagje vernis zijn, is een oude notie in Van den Broecks werk. In De dag dat Lester Saigon kwam (1974) wordt de latente dreiging in het ontredderde bewustzijn van het personage geconcretiseerd in de tornado die in 1967 het centrum van de Kempense gemeente Oostmalle verwoestte. Het personage Walter van den Broeck leert er zichzelf door kennen als iemand die "voor altijd naar nooduitgangen zou blijven zoeken".
Het beleg van Laken begint kafkaiaans met de zin: "Er moet iets gebeurd zijn." De uitgangssituatie is die van personages die in vaartuigen gehesen worden - zelfs de notie van de ark is niet veraf - om storm en onheil te overleven. En bij de aankomst van het personage Walter van den Broeck in de tuin van het paleis heerst daar de grootste verwarring en opschudding. Iedereen moet zich schrap zetten tegen aankomende gebeurtenissen. In Een lichtgevoelige jongen hangen al heel vroeg overweldigende wolkenformaties boven de arbeiderswijk. Op dat ogenblik zijn ze nog heel dubbelzinnig geladen. Ze hebben de nacht voordien wel voor onweer gezorgd en daarmee de eerste zaadlozing van de jonge Stijn krachtig geënsceneerd, maar 's ochtends houden ze voor hem ook een paradijselijke belofte in waarin hij graag wil worden opgenomen. Weet hij veel dat belofte en verwachting voor hetzelfde geld kunnen kantelen in verdwazing en onheil.
Het verhaal speelt zich af in één bloedhete dag, 23 juni 1953, beginnend in het bekende huis in de Koperstraat in de arbeiderswijk in Olen. Het schooljaar is bijna afgelopen en zowel Stijn als zijn zus moet straks naar een andere school. In de Verenigde Staten zijn de Rosenbergs veroordeeld en het gerucht gaat dat de oorlog in Korea op een derde wereldoorlog zal uitdraaien. Aan verandering en dreiging geen gebrek. Vader is niet naar zijn werk, hij is de avond voordien enigszins aangeschoten tegen een verlichtingspaal gelopen en hij moet naar de dokter. Broer en zus trekken naar de school. Het is maandag, maar in de namiddag is er geen school omdat er over de nieuwe spelling moet worden vergaderd. Dus wil iedereen naar Overdevaart, waar infanteriesoldaten zich hebben ingegraven om een verwachte eenheid para's te verschalken. Stijn hoopt er Martha te ontmoeten, die gisteren in cinema De Vrede zijn hand heeft vastgenomen en de afgelopen nacht door zijn dromen is gespookt. De dag staat waarlijk gespannen van belofte en vervoering.
Overdevaart is een heel andere wereld dan Achterdekerk of de cité. Het is een tellurisch landbouwgebied met een open natuurlijk landschap en hoevedieren, en ook de mensen zijn er los en open. Een paradijs lijkt het Stijn wel, een onbekende, hartelijke wereld met mensen van wie een rijpe en ongeremde sensualiteit en wat anarchistische eigengereidheid uitgaat. Een wereld die de jonge Stijn, die zo graag wil worden opgenomen in een groter geheel, wel aanspreekt. Zoals Van den Broeck de inplanting van het gebied voorstelt, geïsoleerd aan de overzijde van het kanaal, met een smalle toegang (en tegelijk nooduitgang), lijkt het een beetje op een voorgeborchte, zoals tuinhuis d'Ubesor in de paleistuin voor de schrijver in Het beleg van Laken een plek waar hij de grote ontmoeting afwacht.
Stijn is niet de wildste van de bende. Wel de eerste van de klas, maar een beetje benepen, onwennig, angstig zelfs en ook wat naïef. Hij is niet altijd mee met de codes van de bollebozen en zeker niet met die van de volwassenen. Maar hij krijgt wel enig aanzien omdat hij een fototoestel heeft meegebracht waarmee hij de belangrijkste momenten wil vastleggen. Het wordt een ontstellende opdracht. Want de speelsheid en de plagerijen van de soldaten ontaarden in gruwelijke afrekeningen en de idyllische wereld wordt wreed aan stukken gereten.
Door zijn terughoudendheid en idealisme ontloopt Stijn bovendien zijn seksuele inwijding met Martha en alsof dat nog niet genoeg was wordt hem de ware toedracht onthuld van zijn vaders geschonden aangezicht en eer. Klein Korea wordt de plek ook genoemd, omdat ze drie vrijwilligers opleverde. Maar er wordt daar ook een universele strijd tussen het mooie en het lelijke uitgevochten, de zoete, onschuldige belofte en de rauwe werkelijkheid, de paradijselijk geachte buitenwereld en de hel die hij camoufleerde.
De fotograferende 'lichtgevoelige jongen' legt in zeer korte tijd meer vast op zijn gevoelige plaat dan hem lief is. "De wereld moest nu maar eens even ophouden met zich door mij te laten ontdekken," vindt hij ontdaan. Op zijn twaalfde, voorgoed alleen op zichzelf aangewezen, overvalt hem een loodzwaar inzicht: "achter het zichtbare alles steekt een verdoken alles dat niemand ziet maar dat wreed is en zonder medelijden de wereld bestuurt".
En dus moet er gelogen worden, om bestwil. "Iemand moest toch op wacht staan en voor al die nietsvermoedende mensen de wereld bij elkaar blijven liegen, zodat ze ongestoord konden slapen en morgen weer opgewekt aan de slag konden." De schrijvende personages in Van den Broecks boeken nemen hun opdracht nooit licht op. Bewogenheid, maatschappelijke betrokkenheid en zelfs de neiging om de lezer met een boodschap te verheffen maken deel uit van hun roeping.
De dreiging mag niet onverhoeds in haar volle omvang uitgestald worden. Dus slaat de jongen de foto van reusachtige verdwazing die hem is overvallen op en neemt hij zich voor hem later (als schrijver?) mondjesmaat vrij te geven. Als een sterk en krachtig tegengif van subversiviteit dat via teksten langzaam in het bewustzijn sijpelt. Wil de schrijver dan echt de wereld bewerken met een boodschap? "Ik weet ook wel dat een boek met een visie niet zomaar wordt opgezogen door de politieke of intellectuele klasse," zei Van den Broeck in een interview in deze krant eind '99. "Zo werkt dat niet. Maar (...) van mij gaan jullie niet kunnen zeggen dat ik het niet gezien heb, en niet gezegd heb."
Een lichtgevoelige jongen lijkt op het eerste gezicht een boek over jongensstreken in een volks milieu, een verhaal over een brutale inwijding in erotiek, liefde en dood en in de ontluisterende wereld van de volwassenheid. Zoals Ward Ruyslinck deed in Wierook en tranen (1958), Piet van Aken in Dood getij (1979) en Frans Depeuter in De tocht (1980), et j'en passe. Van den Broeck schaart zich ook zelf met enige nadruk in de hoofzakelijk verhalende Vlaamse traditie van het sociaal realisme, als hij in een motto dit boek opdraagt aan zijn voorgangers, van Buysse over Walschap tot Van Aken en Claus. Hij geeft hun voornamen trouwens aan zijn personages. Maar het valt niet op, omdat die personages onder elkaar meestal hun bijnamen gebruiken: Stierke, Soepvandekar, Tetten, Wettewa, Natte. Onder meer hiermee gaat Van den Broeck verregaand en zonder restrictie de volkse toer op. Evenwel niet om gemakkelijk gewin te halen, maar, zo blijkt bij nader toezien, om zijn onverminderde maatschappelijke loyaliteit en verbondenheid met zijn afkomst duidelijk te stellen. In wat oppervlakkig een rechtlijnig leuk jongensboek lijkt, zit overigens een handig gecomponeerde roman verscholen, met goed gekozen, functionele en ook wel eens symbolische details, een suggestieve intrige en een heel discreet gehouden betrokkenheid en engagement. Grappig en met zwier geschreven, hard en pijnlijk in de ontluisterende scènes, en opnieuw uitlopend in een roerende en ja, toch ook wel weer hartverheffende finale. Een nieuwe versie van een statement waarmee hij, op zijn zestigste niet minder pertinent dan voorheen, als op zichzelf aangewezen individu, zich weerbaar en onafhankelijk en onaantastbaar opstelt in een onherbergzame, bedrieglijke, verdwazende wereld.
In wat oppervlakkig een rechtlijnig leuk jongensboek lijkt, zit een handig gecomponeerde roman verscholen, met functionele details, een suggestieve intrige en een heel discreet gehouden engagement.
Hide text