"U zal me waarschijnlijk niet geloven, maar in feite is mijn belangstelling voor het koningshuis heel gering." Walter van den Broeck mocht het nog zo benadrukken in interviews na het succes van Brief aan Boudewijn - en nog meer toen hij werkte aan de cyclus Het beleg van Laken - de media zagen hem graag als een intellectuele royalty-watcher: "Er is een poos geweest dat men dacht dat ik een expert koningshuis was, en ik werd om de haverklap gebeld. Terwijl al mijn informatie voor mijn 'koningsboeken' uit de Story en aanverwante familiebladen kwam: dingen die iederéén weet dus." Een vraag die interviewers hem graag stelden was of koning Boudewijn het boek wel had gelezen. Daarover had Van den Broeck een passende anekdote (die ook in Het beleg van Laken staat): vanuit het postkantoortje van zijn (in het boek beschreven) geboortedorp had hij zijn roman aangetekend verstuurd naar het paleis. In een interview: "Op het pakpapier schreef ik: ZEER MOOI BOEK. In plaats van drukwerk of zoiets. De juffrouw achter het loket vertrok geen spier, die plakte daar een foto op van de koning - toen een postzegel van vijftig frank - en dat pakketje vertrok naar het koninklijk paleis. Drie weken later kreeg ik een bedankbriefje van het kabinet van de koning. Ik werd bedankt voor de toezending van het ongetwijfeld mooie boek en vooral voor de mooie opdracht die ik daarin geschreven had. Maar die verklap ik niet, dat is iets tussen hem en mij natuurlijk. Ook met de belofte dat de koning het boek zeker zou lezen."
Of Boudewijn het gelezen heeft, bleef onduidelijk. Wel zeker is dat de echte hoofdpersonages van het boek dat in groten getale deden, de inwoners van de arbeiderscité in Olen en hun nakomelingen. Van den Broeck: "Je kan ervan op aan dat het merendeel van die mensen nooit een boek leest. Maar dit boek hebben ze wel gelezen. Dat hebben ze ook massaal gekocht. Een boekhandelaar daar vlak in de buurt, in Herentals, kan dat getuigen. Er waren mensen die vijf tot tien stuks tegelijk kwamen halen. De oudere generatie van Olen en haar kinderen troffen daar iets aan wat ze heel goed herkenden. (...) Het hele klimaat dat daarin beschreven staat is weg, en diegenen die het gekend hebben, hebben er allemaal heimwee naar."
Deze twee anekdotes over de receptie belichten mooi de opzet van het boek. De koning kan in Brief aan Boudewijn worden beschouwd als een metafoor voor de ideale lezer. Dat blijkt eigenlijk al uit de eerste zin, waarin de koning niet alleen maar ironisch aangesproken wordt als "U die onverpoosd een levendige belangstelling voor het culturele leven in het algemeen en voor de Vlaamse letteren in het bijzonder aan de dag pleegt te leggen". Het literaire procédé was even geniaal als eenvoudig: in een brief aan de koning vertelt Van den Broeck over de arbeiderscité waar hij opgroeide. De tegenstelling tussen de soms onwezenlijke wereld van een sprookjesachtige koning en die van een arbeiderskind levert een interessante confrontatie op: "Niemand in heel Olen was zo mooi als uw moeder en uw vader, Sire. Onze moeders waren graatmager of dik, hadden lijkbleke of hoogrode gezichten, door vaat- en waswater ruwgemaakte handen, gekloven vingertoppen, wratten, puisten; onze vaders hadden stoppelbaarden, wallen of zwarte randen onder de ogen, diepe rimpels in het voorhoofd, brokkelige of gele tanden, grote, verweerde handen die nooit helemaal schoon te krijgen waren. - Hoe verschilden zij van uw ouders!"
Omdat de koning tijdens officiële bezoeken alleen maar een opgepoetste en tot in de puntjes voorbereide wereld te zien krijgt - "Waar wijst dit alles eigenlijk op? Dat zowel uw omgeving als wijzelf niet wensen dat u met onze werkelijkheid wordt geconfronteerd?" - wordt in Brief aan Boudewijn de realiteit van een arbeiderscité beschreven. Daartoe verplaatst de handeling zich naar 1950: de toen tienjarige Walter neemt de koning haast letterlijk bij de hand bij een bezoek aan Olen en de cité bij de fabriek van de Métallurgie. Het jongetje - kind van een koningslievende moeder en een foeterende proletarische vader - als persoonlijke gids in de koninklijke auto.
De terugkeer in de tijd stelt de schrijver in staat om ook te reflecteren op de tienjarige Walter en op latere gebeurtenissen. In 1950 was de wereld van Walter nog overzichtelijk: "Je had de cité en je had de wereld." Zoveel jaren later blijkt de cité vooral een vergane wereld waar met nogal wat nostalgie naar wordt gekeken. Een besloten wereld waar de pastoor de filmkeuze bepaalde en de kajotters voor het weinige jeugdvertier zorgden, een wereld van een kapsalon annex café en buurtwinkeltjes waar voor één frank nog iets te koop was. De tijd van de eerste auto's die door de citékinderen van boven tot onder bekeken werden: "Voor Doktoor Verhamme weer instapt, bukt hij zich automatisch en kijkt onder de auto, voor het geval een van de rakkers zo diep in gepeins is verzonken dat hij zich niet langer van enig gevaar bewust is." Een troosteloze wereld, waar slechts een enkeling uit kon ontsnappen (Jules-in-Amerika), maar tegelijkertijd een die geborgenheid bood.
"Door dat voortdurend bij elkaar zijn, is langzamerhand een stevig wij-gevoel ontstaan in de cité. Het ik is daaraan hooguit nevengeschikt. Veel meer dan een persoonlijk voornaamwoord is het niet. Dat wij is uitgegroeid tot een gulhartige moeder van wie het moeilijk scheiden is." Dat "wij van de cité" wordt dan weer gespiegeld aan het wij van de koning. Zoals België na honderd vijftig jaar (het boek verscheen in het jubileumjaar 1980) niet meer hetzelfde is, zo is ook het solidariteitsgevoel van de cité verdwenen: "het cité-wij stierf langzaam af, verbrokkelde tot kleine ik-jes, die ofwel zichzelf poogden in te halen in hun autootje, ofwel zichzelf poogden te verdoven voor de buis."
Behalve een nog steeds fascinerend tijdsbeeld is Brief aan Boudewijn ook een hoogstpersoonlijk boek van Walter van den Broeck én een bouwsteen in zijn oeuvre. Aantekeningen van een buurtbewaarder als het ware. Zoals hij in zijn vorige roman, Aantekeningen van een stambewaarder (1977), zijn familieafkomst onderzocht, zo bracht hij in Brief aan Boudewijn zijn culturele afkomst in kaart, "wat me ruimtelijk heeft bepaald, mijn geboortestreek dus," zei hij in een interview: "een inventaris van al wat mijn pen bepaalt. Mijn universiteit is die hele straat daar geweest."
Zoals alle romans van Van den Broeck was Brief aan Boudewijn ook een reflectie op de eigen schrijfactiviteit. Op het einde van de roman staat: "Wie? Zeg eens wie anders dan hij zal later verslag uitbrengen van deze onthullende reis? Wie anders dan hij zal deze cité voor de complete ondergang behoeden, door ze tijdig op schrift te stellen?" Walter van den Broeck dus, al moest hij daartoe gebruik maken van de koning als personage.
Brief aan Boudewijn verscheen oorspronkelijk bij uitgeverij Manteau. Nu wordt het werk van Walter van den Broeck uitgegeven door De Bezige Bij.
De rubriek 'De Jaren' verschijnt in 1999 wekelijks. In 52 afleveringen publiceren wij een selectie van de opmerkelijkste boeken tussen 1945 en nu. 'De Jaren' is afwisselend gewijd aan de Nederlandstalige en de anderstalige letteren.
Hide text