De nieuwe jonge generatie Nederlandstalige schrijvers is getalenteerd, zij het niet echt jong. Het tijdschrift Magazijn legde een lijst aan. Saskia de Coster hoort er eigenlijk ook op thuis. Daarvan getuigt haar nieuwe roman Jeuk.
De wijze van bloemlezen heeft een curieus resultaat
ONSTUITBAAR is de drang van journalisten en critici naar hiërarchieën en lijstjes. Hoewel iedereen weet dat de literatuur niet langs een meetlat valt te leggen, kruipt het bloed waar het niet gaan kan. Een van de beroemdste literaire lijstjes is de best of young novelists , dat het Britse tijdschrift Granta om de tien jaar publiceert, en waarin een aantal critici aangeven welke jonge romanciers zij het meest veelbelovend achten. Steevast stof voor verhitte discussies.
Onlangs verscheen bij de jonge uitgeverij 521 het eerste nummer van Magazijn , een tijdschrift in boekvorm dat, zo luidt het fiere onderschrift op het omslag, ,,de nieuwe generatie schrijvers'' presenteert. Hoe is de redactie van Magazijn daarbij te werk gegaan? Net als Granta hanteerde zij de leeftijd van veertig jaar als de magische grens waarop de jeugd van een schrijver voorgoed verloren gaat. Maar anders dan de redacteuren van Granta , die ook putten uit ongepubliceerd materiaal van schrijvers, nemen hun Hollandse evenknieën louter romans van deze ,,jongeren'' in ogenschouw die in 2003 zijn gepubliceerd, en selecteren ze uit die stapel de ,,beste'' schrijvers. Vervolgens vroegen zij die schrijvers een kort verhaal te leveren of een fragment uit een roman in wording.
Deze wijze van bloemlezen heeft een curieus resultaat. Auteurs komen pas in aanmerking als ze het afgelopen jaar een roman hebben gepubliceerd. Daardoor ontbreken vele namen en biedt Magazijn niet echt een overzicht van de nieuwe generatie. Abdelkader Benali is afwezig omdat zijn mooie, met de Libris Literatuurprijs bekroonde roman De langverwachte in 2002 en niet in 2003 verscheen, en Ilja Leonard Pfeijffer mocht niet meedoen omdat zijn hilarische tweede roman, Het grote baggerboek , pas dit jaar het licht zag. Magazijn is verrassend omdat het zo weinig verrassend is: doordat de leeftijdgrens relatief hoog ligt, tref je onder de dertien geselecteerde schrijvers relatief veel oudere jongeren aan. Arnon Grunberg, Hafid Bouazza en Yves Petry zijn allang geen aanstormende talenten meer, maar gearriveerde schrijvers met een oeuvre op hun naam. Al weet Petry (1967) in het korte interviewtje dat hem werd afgenomen zichzelf nog met verve als beginneling voor te stellen: ,,Volgens sommigen ben je pas een schrijver als je al minstens drie boeken hebt gepubliceerd. Volgens dat criterium ben ik dus maar enkele maanden oud.''
Rashid Novaïre, die met zijn nieuwe roman Maïsroest op de shortlist staat van de Libris Literatuurprijs 2004, en Annelies Verbeke, die in het najaar debuteerde met het veelgeprezen Slaap! zijn de enige twintigers op de lijst. Arie Storm, die in 2003 veertig werd, moet verrast zijn geweest door zijn kwalificatie als lid van de nieuwe generatie. In zijn onlangs verschenen, ironische roman Gevoel (de redactie van Magazijn selecteerde hem op grond van zijn vorige roman Afgunst ) is de hoofdrol weggelegd voor de bijna veertigjarige schrijver Arie Storm, die zijn leeftijd met verwondering beziet. Na het bekijken van een tenniswedstrijd tussen de bijzonder luchtig geklede zusjes Williams ligt het personage Storm op bed. Dan staat er: ,,Ik ben bijna veertig, dacht ik, en ik heb een erectie.''
Nog curieuzer is het dat Joost Zwagerman dit Magazijn inleidt. Zwagerman is namelijk maar een paar maanden ouder dan Storm, en heeft inmiddels achttien (!) boeken gepubliceerd. Samen met Jessica Durlacher stelde Zwagerman in 1990 de bloemlezing 25 onder 35 samen, een variant op hetzelfde idee. Terecht voorspelt Zwagerman dat de reacties van de critici op zijn bloemlezing destijds en op het kersverse Magazijn niet veel van elkaar zullen verschillen: op basis van die toevallige verzameling verhalen valt over de literatuur van de hele generatie bar weinig te zeggen. Jonge helden uit alle tijden zijn, goddank, niet over één kam te scheren.
Het enige echt inhoudelijke verschil tussen de situatie in de jaren tachtig en nu, vindt Zwagerman, is dat het postmodernisme destijds hoogtij vierde en het woordje ,,ik'' niet kon worden opgeschreven zonder te worden ,,geproblematiseerd''. Gelukkig is dat voorbij. Als de fragmentatie van het ,,ik'' in romans al plaatsvindt, dan moet je dat met een flinke korrel zout nemen. Zwagerman noemt met name Pfeijffer en Storm als schrijvers die de draak steken met het postmodernisme en hij krijgt gelijk, want Storms nieuwste roman Gevoel eindigt met een scène waarin de schrijver het personage met dezelfde naam in de ogen kijkt: ,,Ik herken zijn tamelijk nietszeggende gezicht. En ik vraag me af wie ík ben.''
Het enige dat je bij zoveel verschillen kunt vaststellen, is dat onder de schrijvers jonger dan veertig nogal wat talenten zitten. Het niveau van de verhalen en fragmenten is hoog. Een uitblinker is wat mij betreft het zwart-humoristische verhaal van Arnon Grunberg, waarin een vader, vertegenwoordiger bij Xerox, alleen van de jongste van zijn twee dochters houdt en haar niet kan loslaten. Hij uit zijn liefde door het bakken van sardientjes in hete olie en knoflook. Naar Spaans recept.
Te midden van het bonte gezelschap in Magazijn zou Saskia de Coster (1976) niet hebben misstaan. Door Humo en De Groene Amsterdammer werd zij in 2003 uitgeroepen tot een van de beste tien schrijvers jonger dan 35. Haar uitgever laat niet na dat overal rond te toeteren, en heeft dat ook op het omslag van haar nieuwe roman Jeuk gezet. Dat is natuurlijk niet verboden, en eerlijk gezegd vind ik het op basis van De Costers debuutroman Vrije val niet ten onrechte. In Vlaanderen geniet zij al enige bekendheid, maar in Nederland is zij nog goeddeels onbekend.
Opmerkelijk genoeg is Jeuk op het eerste gezicht veel minder duister en experimenteel dan Vrije val . In dat boek viel nauwelijks een verhaal te herkennen. Voor het verkrijgen van inzicht in de gebeurtenissen of het leggen van verbanden moest je je totaal overgeven aan De Costers snijdende, gewaagde stijl en haar overdadige gebruik van metaforen en symbolen. Soms daagde er wat, soms niet. Voor de lezer kon de titel als waarschuwing gelden: je tuimelde in vrije val naar de laatste regel.
In Jeuk is dat anders. De Coster schotelt je een boosaardig sprookje voor over de naïeve kroonprins Carl, zijn wrede bastaardbroer Boris, en Ada, het mooiste meisje uit de stad, dat door beide broers hevig wordt begeerd. Zij leven in een schijnbaar tijdloze wereld, die wordt getroffen door een aantal plagen. Al op de eerste bladzijde kruipen ratten het kasteel van de prinsen binnen en een paar bladzijden later ritselen hele trossen ratten tegen de muren op. ,,Op elk tijdstip van de dag en de nacht was nu in het kasteel een geluid te horen als het tikken van hagelstenen. Rattenpootjes op de parketvloeren en in de trappenhallen.''
Bastaard Boris weet uiteindelijk de rattenplaag te stoppen. Hij laat zijn eigen, sprekende rat het vlees van een van zijn soortgenoten opeten, en na dat huiveringwekkende voorbeeld De Coster slaagt erin je hun bloed te laten proeven, hun kale staarten te voelen en de rottende rattenkadavers te laten ruiken eten alle beesten elkaar op tot er nog slechts één overblijft: de rat van Boris. Als dank voor zijn geniale idee wordt het Boris toegestaan om Ada, de aanstaande van kroonprins Carl, les te geven. Het blijft onduidelijk wat die lessen behelzen, maar het wordt duidelijk dat Ada eraan ten ondergaat. Ze durft niet meer te spreken. Ze wordt ziek.
Op dat moment in het verhaal besef je dat de helderheid slechts schijn was en dat allerlei vragen zich opdringen. Wat is er precies aan de hand in het kasteel? Wat zijn waandenkbeelden van Boris en wat gebeurt er in werkelijkheid? Is kroonprins Carl een luie goedzak of een moordenaar die bomen plant met giftige vruchten? Waarom pijnigt Boris zichzelf en wat geeft hem de kracht zelfs de ergste jeuk te laten aanzwellen tot een gloed en toch niet te krabben? Verandert Ada uiteindelijk in een dier? Het wordt gesuggereerd, maar met zekerheid valt het niet uit te maken.
Om helderheid te krijgen, moet je je verlaten op de Hiëronymus Bosch-achtige beeldenrijkdom van De Coster. De huiveringwekkende, apocalyptische sfeer proeven en die ondergaan. Ik kan me daarbij, net als in Vrije val , niet aan de indruk onttrekken dat De Coster met die plagen en metamorfosen ook de plagen en veranderingen aan de kaak wil stellen die de moderne samenleving teisteren (in haar debuut vervulden niet ratten, maar vogels met messen als snavels die rol). Toch krijgt die metaforische lezing minder sterk vorm dan in fameuze romans als De geruchten van Claus of La peste van Camus. Daarvoor blijft Jeuk te veel een stijloefening.
Daarbij moet onmiddellijk worden opgemerkt dat deze kleine roman van Saskia de Coster een stijloefening is met nogal wat sterke zinnen ,,één steen volstaat voor duizend scherven,'' schrijft De Coster ergens en geen plaag is om te lezen. Het is te hopen dat zij in haar volgende boek verhaal, sfeer, stijl en maatschappelijke weerslag zal onderbrengen in een groot en groots verband. De tijd is er rijp voor. Ongetwijfeld staat een voorpublicatie uit die alomvattende roman volgend voorjaar in Magazijn nummer twee.
Hide text