Heel erg mooi zijn de eerste hoofdstukken van De ambassadeur, de jongste misdaadroman van Jef Geeraerts. Leest u even mee: "Zoals elke ochtend omstreeks zonsopgang lag de ambassadeur in foetushouding onder de klamboe te wachten op de schreeuw van de k'aenk uit de frangipaniboom, die net als het huis, de ex-residentie van de Franse consul, dateerde uit de koloniale tijd. De schreeuw leek op die van een kraai, met een metaalachtige nagalm. (...) De vertrouwde achtergrondgeluiden van hanen, padden en huilende zwerfhonden werden opgezogen door de stilte die de Laotianen 'de zwijgende voeten' noemen, de voorbode van de lethargie die later op de dag aanbreekt, wanneer de atmosfeer gaandeweg wordt opgevuld met hete stoom." De sfeer van Zuidoost-Azië die Geeraerts tergend langzaam opbouwt is schitterend, de zinnen klinken als rustige muziek, terwijl je leest ruik je de wierook, sta je midden in een tempel, zie je de bonzen bedelend voorbijlopen. Nu en dan hoor je een opvallende dissonant, een Vlaamse vloek, het woordje 'snuffie'. En je weet maar al te goed dat er iets op komst is. Het tropisch onweer nadert.
Louis De Kesel nadert de zeventig, hij is ere-ambassadeur. Voor het laatst was hij actief in Myanmar, een land dat hij nog eigenzinnig Birma blijft noemen. Hij heeft zich sinds zijn pensionering teruggetrokken in Laos. Daar leeft hij met Ba Pe, zijn knecht, chauffeur en manusje-van-alles. Niet alleen heeft De Kesel een andere naam aangenomen, hij laat zich Kesslèr noemen, op zijn Frans uitgesproken, van zijn knecht eist hij bovendien dat hij wordt aangesproken als 'Most Godly One'. Blijkbaar een erfenis van de Britten.
De Kesel-Kessler is een eenling en een dictator. Het minste wat je van hem kunt zeggen is dat hij voor een groot stuk in het verleden leeft en een eigen leugenachtige fantasiewereld heeft opgebouwd. Zijn personeel beledigt en vernedert hij, hij geeft zich uit voor een flink jager, draagt een ereteken dat hij nooit heeft gekregen, laat zich nog altijd rondrijden met de tricolore op het spatbord van zijn oude Mercedes. Achter alle schone schijn zit het zoontje van een kruidenier uit Oostakker die overbezorgd is grootgebracht. Een briljant maar wel heel eenzijdig student, die een neurotisch, opvliegend en hebzuchtig kereltje is geworden. Zijn leven lang sjoemelt hij, is het niet met antiek dan is het met drugs. Langzaam sluimert het verzet van zijn dienaar Ba Pe, een kind van een taaie vechtersclan in Myanmar. Samen met zijn vriendin, de kokkin van Kessler, wil hij zich wreken voor de vernederingen. In de oude ambassadeur ziet Ba Pe de samenvatting van al het westers kwaad. En daarom heeft de dienaar een bondgenootschap gesloten met de goede bosgeesten.
Wraak is niet zo moeilijk: Kessler heeft zijn zwakheden, en dat is een understatement. Hij is dol op gruwel, geweld, horror. Geregeld bekijkt hij snuff movies en hij heeft er in zijn bezit. Beetje bij beetje verzint Ba Pe een plan dat de ambassadeur moet vernietigen. Maar intussen strijdt die zijn eigen strijd met vooral de voortschrijdende tijd, de ouderdom als vijand. En misschien is hij ook daarom wel in Azië gebleven, omdat alles er trager lijkt te gaan. Met veel symboliek en handelingen die zich steeds weer herhalen.
De tegenpool van Kessler is de jonge Belgische kapitein Marchant. Hij werkt in Azië voor de Verenigde Naties en leidt er een kleine ploeg mijnopruimers. Ze hebben onder meer als taak de afschuwelijke fragmentatiebommen onschadelijk te maken die de Amerikanen op Vietnam hebben gegooid. Heel wat bommen zijn nooit tot ontploffing gekomen en vormen een enorme bedreiging. Marchant is jong, dynamisch, energiek, progressief. Hij heeft alles wat Kessler nooit heeft gehad. Het vitalisme tegenover de berusting, de jeugd tegenover de oude dag. Maar Marchant is niet alleen tegenpool. Hij is ook een soort aanvulling van Kessler, met wie hij alvast dit gemeen heeft dat hij op zijn beurt wellicht Azië nooit meer zal of kan verlaten. Wat Geeraerts in de eerste Gangreens met Afrika verbond, bindt Marchant met Azië. Eros en Thanatos, de mooie jonge vurige minnares van de kapitein en het levensgevaarlijke ontmijningswerk. Het is zowel cynisch als veelzeggend en symbolisch dat de ambassadeur maar niet uitgekeken raakt op een gruwelijke geheime documentaire van het Amerikaanse leger die het dodelijke vernietigingswerk van een B52 boven Vietnam toont.
Is Black Venus dan Yellow Venus geworden? Voor een stuk wel, maar dan toch met een verschil van meer dan dertig jaar. Het vitalisme wordt genuanceerd en krijgt een tegenhanger. De oude vieze man die Kessler eigenlijk is, mag op een heel klein beetje begrip rekenen. Tegenover het doden en het moorden staat iets positiefs: Marchant als mijnenopruimende redder. De destructieve militair krijgt nu wel een heel andere taak.
Maar De ambassadeur is ook een misdaadroman. Het staat een beetje ambigu op het achterplat. En daar heb ik het wat moeilijker mee. Geeraerts heeft zich in de meeste van zijn vroegere thrillers altijd een erg genereus verteller getoond. Zijn romans bevatten stof voor meer dan één verhaal. Het leek wel niet op te kunnen. In De ambassadeur - en eigenlijk ook al in De PG - is hij kariger geworden, vooral met de plot. Wat met Kessler zal gebeuren is nogal voorspelbaar, de rol van Marchant is vrij snel uitgespeeld. Er zat meer in die figuur. Het verhaal is soms wazig, is vaak oosters zwevend, het heeft iets magisch-realistisch. En bijzonder vreemd voor een misdaadverhaal: de plot maakt je rustig in plaats van nerveus. Van een echte spanningsboog is dan ook geen sprake, wel van spannende momenten. Ik denk bijvoorbeeld aan de summiere maar krachtige beschrijving van een bom die tot ontploffing wordt gebracht. Het lijkt erop dat Geeraerts bovenal een literaire misdaadroman heeft willen schrijven. Bellettrie in de krimi. Het literaire heeft het gewonnen van het thrillerelement, maar wie zal het hem kwalijk nemen?
De sfeer van Zuidoost-Azië
die Geeraerts tergend langzaam opbouwt
is schitterend,
terwijl je leest zie je de
bonzen bedelend voorbijlopen.
Hide text