De Pimpernel begint met een passage waarin kinderen met namen spelen, ze keren ze om: 'Neirod Sreteep. Sacul Ed Rethcaw' In Huize De Pimpernel staat er wel vaker iets op zijn kop. Hannahs vader schrijft gedichten en haar moeder kinderboeken. Hun huis heeft een gekke naam, hun konijn, meneertje Pluis, moet je elke dag wiegen en Gringo de kat kan praten, althans volgens Hannahs vader. Daar heeft Hannah het wel eens moeilijk mee, vooral als ze op school uitgelachen wordt. Haar leven wordt pas echt overhoop gegooid als oma bij hen in komt wonen. Oma is ziek en heeft verzorging nodig. Aanvankelijk vindt Hannah het fantastisch; maar naarmate oma's ziekte vordert, wordt het lastiger.
Noëlla Elpers beschrijft de spanningen maar ook de genegenheid tussen Hannah, haar oma en ouders bijzonder fijngevoelig en met net voldoende woorden, zodat je uitgenodigd wordt zelf aan te vullen. Zo beschrijft ze hoe oma's haar dunner wordt door de behandeling en hoe ze alle hoedjes en mutsen afke…
Lees verder
De Pimpernel begint met een passage waarin kinderen met namen spelen, ze keren ze om: 'Neirod Sreteep. Sacul Ed Rethcaw' In Huize De Pimpernel staat er wel vaker iets op zijn kop. Hannahs vader schrijft gedichten en haar moeder kinderboeken. Hun huis heeft een gekke naam, hun konijn, meneertje Pluis, moet je elke dag wiegen en Gringo de kat kan praten, althans volgens Hannahs vader. Daar heeft Hannah het wel eens moeilijk mee, vooral als ze op school uitgelachen wordt. Haar leven wordt pas echt overhoop gegooid als oma bij hen in komt wonen. Oma is ziek en heeft verzorging nodig. Aanvankelijk vindt Hannah het fantastisch; maar naarmate oma's ziekte vordert, wordt het lastiger.
Noëlla Elpers beschrijft de spanningen maar ook de genegenheid tussen Hannah, haar oma en ouders bijzonder fijngevoelig en met net voldoende woorden, zodat je uitgenodigd wordt zelf aan te vullen. Zo beschrijft ze hoe oma's haar dunner wordt door de behandeling en hoe ze alle hoedjes en mutsen afkeurt, met als slotzin "Maar toen oma Peperkoek al haar haren kwijt was, waren alle mutsjes goed."
Het openingsfragment is typerend voor de aandacht die de auteur besteedt aan de taal. Ze heeft weinig woorden nodig om veel op te roepen. Als oma op een nacht in de boomhut klimt, doet ze dat af als een akkefietje, maar haar ogen schitterden "onnatuurlijk" en zelfs "kwaadaardig", waardoor haar woorden een wrange bijsmaak krijgen. Elders verhelderen beelden oma's toestand: "Haar geheugen was als een schoolbord waarop de pas geschreven woorden met een spons werden uitgeveegd." Ook de ruimte beschrijft de auteur sober maar doeltreffend: "Op een avond zat de wind gevangen in de binnentuinen tussen de huizen en liet vensters en deuren rammelen." Af en toe komt ze als verteller te veel op de voorgrond, waardoor de verwoording nodeloos abstract of net te expliciet wordt.
Wat het boek bijzonder maakt, is de manier waarop de auteur de relatie tussen mensen en dieren beschrijft. In De Pimpernel maken de dieren echt deel uit van het gezin, als personages spelen ze in het boek een even belangrijke rol. Pluis is een hoogst merkwaardig konijn, dat zich bij voorkeur gedraagt als een kat en verder 'gewoon zijn eigen zin' doet. De oude kater Gringo is trots en onverstoorbaar, ook al gaat zijn vitaliteit zichtbaar achteruit. IJzersterk beschreven is de passage waarin zijn oude vechtlust nog een keer opflakkert als hij een gemene kater verjaagt en meteen de jonge katten leert waar het om gaat in het leven. Oma kan het niet laten over hem te zeuren, volgens haar kunnen ze het beest maar beter een spuitje geven. Subtiel laat de auteur hun twee levens samenlopen. Als Gringo sterft, begint oma weer te zeuren, alsof er ook een stukje van haar leven weggenomen is.
Het einde van het boek komt tegemoet aan de verwachting van de lezer, maar is allesbehalve voorspelbaar verwoord. Met een minimum aan woorden worden oma's dood en de geboorte van nieuwe poesjes tegenover elkaar geplaatst. Sneeuwvlokken en afdrukken van kattenpootjes vullen de rest van het lege blad en laten zo de ruimte die de lezer nodig heeft. [Jan Van Coillie]
Verberg tekst